Bij aankomst op Bali ervaren we een lichte cultuurshock. Na alle verhalen van mijn ouders over het prachtige, authentieke en culturele Ubud, is het voor ons even schrikken. Zeker na het pure leven dat we op Java hebben ervaren. De schreeuwerige ledverlichting op de gevels van de hoofdstraat in Ubud stralen alles behalve authenticiteit uit. Italiaanse pizza, Amerikaanse burgers, Mexicaanse burrito’s en Franse croissantjes zijn overal te koop. De lokale eettentjes die op Java op iedere hoek van de straat stonden, zijn hier ver te zoeken.
Goed, we begrijpen al heel snel waarom Bali ook wel de Costa Brava van Indonesië wordt genoemd. Eerlijk is eerlijk, dit hadden we kunnen verwachten. Op de een of andere manier hadden wij toch een iets te geromantiseerd beeld van Bali. Ik hoor mijn vader nog zeggen:“Als je Jalan Hannoman uitloopt, sta je in één keer midden tussen de rijstvelden. Daar is helemaal niemand en het is hooguit een paar honderd meter lopen!”. Inmiddels is er echter acht (!) kilometer bebouwing bijgekomen en is Bali overspoeld door het toerisme.
Na enkele hoogtepunten meegepakt te hebben in Ubud, zoals een prachtige tempel, de markt en uiteraard Monkey Forest, besluiten we snel verder te reizen richting Bedugul in de bergen. Hier aangekomen valt een gevoel van opluchting over ons heen. Ook hier stappen touringcars vol toeristen uit, maar hier is de omgeving veel minder gericht op het massatoerisme. Langs de weg komen we weer de oude vertrouwde eettentjes tegen met heerlijk Indonesisch eten. We besluiten random ergens uit te stappen om lekker te gaan eten. Bij een heel klein zaakje staat een vrouwtje ons vriendelijk toe te lachen. Met handen en voeten maken we duidelijk dat we graag wat zouden eten. Yes, ze spreekt geen Engels! Dan zal het eten vast ook niet zo aangepast zijn aan de westerse smaakpapillen. We krijgen een Soto Ayam (Indonesische kippensoep) en Lalapan (gegrilde Kip) met rijst voorgeschoteld. Super lekker en goed pittig! Deze lieve vrouw heeft ons weer helemaal gelukkig gemaakt met haar heerlijke gerechten.
In de bergen bezoeken we de prachtige Purah Ulun Danau Bratan tempel, een lokale markt, de prachtige rijstvelden van Jataluwih, en een theeplantage. Op de theeplantage hebben we een leuke ontmoeting met een van de jongens die daar werkt. We krijgen een dienblad vol met kleine kopjes koffie en thee om te proeven. Bali staat vooral bekend om de “Kopi Luwak”. De Luwak is een klein katachtig beestje die alleen de beste koffiebonen uitzoekt om te eten. Het vruchtvlees wordt verteerd, maar de rest van de boon poept de Luwak weer uit. De koffieboeren gaan elke ochtend opzoek naar de poep van dit beestje om zo de beste koffiebonen te hebben. Het resultaat is heerlijke koffie met een hele zuivere smaak. Tegelijkertijd is dit de duurste koffie ter wereld. De jongen van de koffieplantage vertelt honderduit over de plantage, de diverse soorten koffie en thee en de Luwak. Hij vertelt ook dat hij eigenlijk nooit koffie Luwak drinkt, ondanks dat hij hier elke dag werkt. Zijn salaris staat namelijk gelijk aan één kopje Luwak koffie per week. Oei… daar schrikken we van.
Nadat we de eerste dagen op Bali aan de drukte moesten wennen, hebben we het hier echt wel naar ons zin gehad. Hoewel Bali voor ons toch wel een “eens, maar nooit meer” ervaring is, zijn er zeker prachtige plekken. Toeristen zijn er namelijk nooit voor niets. Meestal is er dan ook wel iets te zien of te beleven. Als je Ubud achter je laat en de zuidelijke kustplaatsen links laat liggen, zijn er ook op Bali hele mooie plekken te bezoeken. Onontdekt zal ik het zeker niet noemen, maar wel de moeite waard!